Lindemans

Het leven van een lambiekbrouwer

René Lindemans
  • Getuigenis van René Lindemans, die de 5de generatie van onze familie vertegenwoordigt.

    Mijn ouderlijk huis was in de eerste plaats een boerderij, maar ook een brouwerij waar lambiek werd gebrouwen. We hadden ongeveer 30 hectaren land. Voor de lambiek gebruikten we tarwe van eigen kweek en het water pompten we uit onze eigen bron.
    We brouwden van oktober tot mei, tot 4 keer per week. Eén brouwsel leverde zo’n 14 tonnen van elk 250 liter lambiek.
    Hier werd niet veel bier gestockeerd. We voerden het uit naar de cafés in een straal van 10 kilometer rond de boerderij. Er konden 7 tonnen op een paardenkar. Die werden met mankracht erop gerold en gedraaid. De laatste ton werd vastgelegd. Het bier gistte en werd oud in de ton.

  • Om te werken op de brouwerij, moest je kloek zijn. Eén lege bierton woog 50 kilo. Een volle ton was dus goed voor 300 kilo. Bij het leveren van volle tonnen waren we met drie. Iemand moest voorgaan en twee mensen bedwongen de ton met touwen. In sommige cafés was de trap naar de kelder heel nauw. Dat maakte het nog zwaarder om de volle tonnen ter plaatse te krijgen. Na gebruik werd elke ton met de hand gekuist en gespoeld. Vroeger werden de tonnen niet samengehouden met ijzeren ringen, maar met houten repen. Veel van onze tonnen kwamen uit Frankrijk. Sommige dateerden van het jaar 1900.

  • Veel boeren uit de buurt kwamen hier werken om een centje bij te verdienen en natuurlijk om Lambiek te drinken. Vroeger gebeurde alles met de hand. Het was hard labeur: graan malen, in de kuip gieten, flessen spoelen,…

    We hebben veel gewerkt, maar ook veel gespeeld en kattenkwaad uitgehaald. De zaterdag hadden we corvee, dan moesten we het erf kuisen. Mijn buurjongen Robert kwam vaak met zijn broer Marcel spelen. Ook Pierre uit de buurt speelde mee. We voetbalden met een sponsen bal. Ooit hebben we 50 kippen in een bierton gestoken. Een paar van hen hebben het niet overleefd…

  • Mijn tante, vaders zus, was niet getrouwd en wilde non worden. Daar was mijn grootvader het niet mee eens. Hij vond dat ze meer van dienst kon zijn op de boerderij. Daarom mocht ze thuis blijven wonen.

    In mijn vaders tijd ging alles trager; we namen de tijd. En mensen hielpen elkaar. Er werd niet veel gevierd, maar als er een familiefeest was, werd er veel gedronken.

  • Mijn vader stierf toen hij amper 55 was. Ik zat toen in de retorica. We zijn gestopt met de boerderij om ons volledig met brouwen bezig te houden. Ik heb meteen de brouwerijschool gevolgd. Een jaar na mijn vaders dood, in ’57, is mijn buurman en vriend Robert op de brouwerij komen werken. In deze periode kochten we onze eerste vrachtwagen.

    We leverden ook lambiek aan een 15-tal geuzestekers. Een geuzesteker is een brouwerij die zelf geen bier brouwt. Zij maakten geuze door onze lambiek te mengen met lambiek van andere brouwerijen. Toen de geuzenstekers begonnen af te haken, zijn we zelf geuze beginnen te maken. We begonnen met occasiemateriaal en gingen zelf flessen ophalen. Zo zijn we stap voor stap gegroeid.

  • Door de gisting van de geuze op de fles, kon de kurk, vooral tijdens warme zomerdagen, de druk soms niet meer aan. Met de onaangename gevolgen van dien. In sommige cafékelders sprongen tientallen flessen open. Dat konden we onze klanten niet aandoen. Zo zijn wij als eersten begonnen met het dubbel beveiligen van onze flessen: kurk en capsule.

    In 1961 hebben we voor het eerst kriek gebrouwen. Daarvoor gebruikten we krieken uit Schaarbeek, die we lieten rijpen in met lambiek gevulde tonnen. We kochten ook krieken bij fruitboeren. Die werden getrokken zonder steeltjes. Met de jaren hadden we steeds meer krieken nodig.

  • Om onze capaciteit te vergroten, namen we de pijpen of foeders over van de geuzenstekers. Een pijp kan 600 tot 700 liter bevatten. Op een bepaald moment hadden we wel 1.000 pijpen gestockeerd op de boerderij. In de winter kon dat problemen opleveren, want ons dak dateerde van 1875 en bestond enkel uit hout en pannen. Geen isolatie tegen de vrieskou of zomerhitte, dus. Geleidelijk aan zijn we van houten naar metalen tanks overgeschakeld. En hebben we ons dak geïsoleerd.

    In de jaren ’70 beleefden we een commerciële boom. We begonnen uit te voeren naar Parijs. Onze invoerder heette "Artisans de la bière". En op een dag werden we gecontacteerd door een wijnhandelaar uit Amerika: Charles Finkel. Enkele jaren later stak onze eerste container met geuze en kriek de grote plas over.

  • Soms moesten we ’s nachts opstaan om te brouwen. De machines gebruikten zoveel stroom dat onze elektrische installatie het overdag niet aankon.

    De belastingsdiensten roken ons succes. We kregen 75 tot 100 keer bezoek van de accijnzen; dat is om de 3 tot 4 dagen! We moesten toen accijnzen betalen vooraleer we de inkomsten ontvingen.

    In de jaren ’90 konden we voor het eerst een supermarktketen als klant verwelkomen: Delhaize.

    Tot de jaren ’90 werkten bij Lindemans een 7-tal mensen. Vandaag telt het team zo’n 50-tal medewerkers. Peter Renders, de zoon van Robert is vandaag meesterbrouwer bij Lindemans. Een waardige opvolger van zijn vader!